“Ik woonde tegenover een park en daarnaast een openlucht zwembad. In het park bouwden we hutten, reden we op de vijver ons eerste rondje op de schaats en probeerden we eenden te vangen. Mijn eerste zoen was op het bankje achterin het park, net als mijn eerste contact met de wijkagent. Het zwembad bestond uit drie baden die in de winter leegstonden en dan uitstekende betonnen voetbalkooien waren. Een soort flipperkast voetbal. In de zomer ging ik elke dag wel even zwemmen, ook na sluitingstijd soms.”