Als ik buiten ging spelen, ging ik altijd naar de “heuveltjes” toe. Een soort aarden wal met struiken, met in het midden een veldje. Op het veldje kon je dan perfect met een bal spelen, want de bal ging nooit over de heuvel heen. Vlakbij was een bos met daarnaast een paar poelen. Genoeg verstopplekken voor zowel mij, als een hele boel beesten. Zo liep ik regelmatig met een schepnet bij de poelen te zoeken naar salamanders. Zo was buitenspelen voor mij vooral op avontuur gaan in het groen.